Hoe u de Drive client-instellingen gebruikt op een werkstation:
Open het contextmenu van het Drive pictogram.
Selecteer
vanuit het contextmenu.Instellingen, MS Windows
Algemeen.
Taal. Bepaalt de taal van de Drive client gebruikersinterface.
Auto-starten. Geeft aan of Drive app automatisch gestart moet worden bij het opstarten van het systeem.
Windows Explorer-integratie. Als deze functie is ingeschakeld geven pictogrammen in Windows Explorer aan wat de synchronisatiestatus is van mappen en bestanden.
Account. Een account bevat: Serveradres, aanmeldgegevens, server-mappen, lokale mappen en opslagruimte. Om meerdere server-mappen en lokale mappen of gegevens van meerdere servers te synchroniseren, stelt u meerdere accounts in. De volgende functies zijn beschikbaar:
Bewerk account knop. Opent een pagina waar u uw wachtwoord opnieuw kan instellen. Gebruik deze functie nadat u uw wachtwoord heeft aangepast op de groupware server.
Verwijder account knop. Maakt de synchronisatie af die is ingesteld voor dit account. Verwijderd het account.
Opmerking: Als u deze functie gebruikt worden geen gegevens verwijderd. Noch lokaal noch op de server.
Nieuw account knop. Start de Drive installatie wizard voor het maken van een nieuw account.
Synchronisatie Opties. Bepaalt welke mappen gesynchroniseerd worden. De volgende functies zijn beschikbaar.
Lokale map. Toont de lokale map. Om een andere lokale map te kiezen voor dit account klikt u op .
knop. Als u op deze knop klikt wordt de synchronisatie voor dat account gestopt. De knop veranderd naar . Als u op de knop klikt wordt de synchronisatie herstart.
Drive Toont u het serveradres. Om een andere servermap voor dit account te gebruiken klikt u op .
Over. Toont informatie over de Drive app versie en de update status. Definieert de inhoud van de logbestanden die kunnen hulp bij het oplossen van problemen. De volgende functies zijn beschikbaar.
. De volgende mogelijkheden zijn beschikbaar:
. Als deze instelling is ingeschakeld worden de groupware meldingen ook in het logboek geschreven.
. Als deze instelling is ingeschakeld worden meldingen over de sql-database ook in het logboek geschreven.
. Opent het huidige logbestand in de standaard tekstbewerker. De volledigheid van het logbestand is afhankelijk van de hierboven genoemde instellingen.
. Slaat de logbestanden en verschillende systeemgegevens op als een zip-archief.
. Stelt in of de app automatisch controleert of er een nieuw versie is bij het opstarten.
. Toont of de app de laatste updates heeft.
Instellingen, Mac OS
Algemeen.
Taal. Bepaalt de taal van de Drive client gebruikersinterface.
Auto-starten. Geeft aan of Drive app automatisch gestart moet worden bij het opstarten van het systeem.
Windows Explorer-integratie. Als deze functie is ingeschakeld geven pictogrammen in Windows Explorer aan wat de synchronisatiestatus is van mappen en bestanden.
Account. Een account bevat: Serveradres, aanmeldgegevens, server-mappen, lokale mappen en opslagruimte. Om meerdere server-mappen en lokale mappen of gegevens van meerdere servers te synchroniseren, stelt u meerdere accounts in. De volgende functies zijn beschikbaar:
Bewerk account knop. Opent een pagina waar u het adres van de server (URL), uw gebruikersnaam en uw wachtwoord kan instellen.
Account ontkoppelen knop. Voltooid de ingestelde synchronisatie voor dit account. Verwijderd het account.
Opmerking: Als u deze functie gebruikt worden geen gegevens verwijderd. Noch lokaal noch op de server.
Nieuw account toevoegen. Start de Drive installatie wizard voor het maken van een nieuw account.
Sync instellingen. Hiermee kan u de lokale en server-mappen aanpassen voor elk account. De volgende functies zijn beschikbaar:
aankruisvak. Geeft aan of dit account wordt gesynchroniseerd.
Drivemap op deze Mac. Toont de lokale map. Om een andere map toe te wijzen klikt u op .
Selecteer de mappen om te synchroniseren. Om een andere servermap te gebruiken voor dit account klikt u op .
Over tabblad. Toont informatie over de Drive app en de update status. De volgende functies zijn beschikbaar:
Drive app.
. Dit geeft aan of uitgebreide meldingen opgeslagen worden in logbestanden. Als de diagnose modus is uitgeschakeld wordt beperkte informatie in het logboek geschreven. De logbestanden worden opgeslagen in de zelfde map als de. Stelt in of de app automatisch wordt bijgewerkt als er een nieuwe versie beschikbaar is.
Overkoepelend thema: Op een Werkstation